Portfolio en Blog van Henk Oldenziel

Crossmedia en 2.0 journalist met expertise in Nederlandse, Engelse, Franse en Italiaanse producties.

31 mrt 2010

Het mooiste cadeau dat je kunt geven

Sommige gebeurtenissen, hoe ver zij ook in het verleden liggen, herinner je je als de dag van gisteren. Onderstaand verhaal speelt zich af in 1997, toen mijn broer ernstig ziek werd en ik als levensredder optrad… Detail: we woonden in Zwitserland, vandaar het gebruik van een paar Franse termen.

Juni 1997. Het schooljaar in zit er bijna op. Het is uitkijken naar de zomer. Op een woensdagmiddag is mijn anderhalf jaar jongere broer (ik ben 17, hij 16) voor bloedcontrole naar het ziekenhuis. Als mijn moeder met de auto het laantje is opgereden en uitstapt zegt ze: ‘Hij komt voorlopig niet terug’.

De dagen ervoor zag Warner er bleek uit en voelde zich zwak. De huisarts had een ‘ernstige bloedarmoede’ geconstateerd en doorverwezen naar een gespecialiseerde afdeling, 20 kilometer verderop. Diagnose: geen gewone bloedarmoede, maar de vrij zeldzame variant aplasie medullaire (in het nederlands: een aplastische anemie).Dit betekent dat de bloedfabriek stilligt, en geen rode cellen, geen witte cellen, en geen bloedplaatjes meer aanmaakt.

Bij het bezoek aan het ziekenhuis moeten de handen gedesinfecteerd worden en we krijgen plastic sloffen om onze voeten. Want, zoals een vriend destijds heel nuchter tegen me zei ‘Een virus in z’n lichaam en hij is er geweest’. Een keiharde realiteit. Op dat moment is hij afhankelijk van het bloed dat hem gegeven wordt. Verbonden aan slangen, maar wel weer met een beetje kleur op z’n gezicht, ligt hij daar op het ziekenhuisbed.

Hoe krijg je zo’n bloedfabriek weer aan de praat? Jonge stamcellen van een ander geven, zeiden de artsen. Een stamceltransplantatie was noodzakelijk, en daar is een donor voor nodig. Op zoek naar een familielid wiens bloed compatible is. Geluk bij een ongeluk : mijn bloed bleek geschikt te zijn !

Ik werd gemombardeerd tot de meest gezonde patient ooit: ik verbleef drie dagen lang in het Universiteitsziekenhuis in Genève, daar waar mijn broer al wat langer lag. Een paar dagen voor de ingreep was mijn bloedproductie door toediening van groeihormonen (drie prikken per dag) gestimuleerd. Ik werd drie ochtenden vier uur vastgeketend aan een wondermachine, waaraan ik met twee draden – twee flinke naalden in elke ader – verbonden was. Er werd een soort kringloop gecreëerd: mijn bloed werd uit mijn lijf gepompt, de machine in, de jonge bloedcellen werden ter plekke geselecteerd en de rest meteen weer teruggeven. De jonge stamcellen waren een cadeautje voor de patiënt die echt ziek was.

Contrast: mijn broer onderging chemotherapie, gaf over, at gesteriliseerde maaltijden en gebruikte allerlei medicijnen. Hij werd kaal. De man zat opgesloten in een geisoleerde cel van 2 bij 3 meter, met slechts televisie en computer. Maar je hoorde ‘m niet klagen. Het enige wat je kunt doen is wachten en hopen. Zijn verblijf duurde zes weken. Terwijl ik het genot van gratis perziksap ontdekte, maakte hij me, door het glas van de cel, jaloers met FIFA 1996.

Het geduld werd beloond: na een paar weken bleek de bloedfabriek weer te werken, en mocht hij weer naar huis. Zijn leven was de eerste tijd beperkt, hij moest thuisblijven. Maar het ergste was achter de rug. Al zal hij nog tijden aan de medicijnen zijn en regelmatig terug moeten naar Genève voor controle.

Twaalf jaar later, in november 2009, viert de zwitserse vereniging voor stamceltransplantie de 25e verjaardag van de eerste ingreep. De techniek heeft vooruitgang geboekt: De wondermachine blijkt inmiddels overbodig. Mijn broer is weer gezond. Hij weet zich die periode goed te herinneren: ‘Zo’n catheter die in je lijf wordt gezet voelt alsof je dood gaat’

Maar de man leeft nog. Dankzij het cadeautje dat ik maar al te graag gaf.

Plaats een reactie

Je moet ingelogd zijn om een comment te plaatsen.